Risico's versvlees dieet
Of iemand nu brokken of vers vlees aan zijn kat of hond geeft of de voeding zelf samenstelt (BARF), in één ding zijn we allemaal gelijk: iedereen wil een lang en gezond leven voor zijn huisdier. We krijgen steeds meer vragen van klanten over het voeren van vers vlees, voornamelijk aan de hond, maar is dit wel zo gezond?
De samenstelling van een voeding en voedingsbehoeften
Honden- en kattenvoeding moet alle voedingsstoffen bevatten die een hond of kat nodig heeft om gezond te leven. Het zelf samenstellen van voeding vergt zoveel kennis dat dierenartsen dat afraden in verband met het risico op het optreden van tekorten. Het ontbreken van een goede balans tussen calcium, fosfor, vitamine D en andere voedingsstoffen in de voeding is vooral riskant bij jonge honden in de groeiperiode, zwangere honden en zogende teefjes, maar ook voor oudere honden die een hoger risico op nierinsufficiëntie hebben.
Als voorbeeld geldt voor wolven in dierenparken daarom ook het advies om ze voor minimaal 60-70% commerciële hondenbrokken te voeren om tekorten te voorkomen. Voor de overige 30-40% kunnen vleesbotten of prooidieren worden gebruikt, voornamelijk als verrijking van de leefomgeving. Het zelf samenstellen van een goed uitgebalanceerde voeding blijkt dus heel lastig en vergt veel kennis en tijd.
Toch zijn er eigenaren die vers vlees aan hun hond (willen) voeren. Hieronder worden een aantal veel gebruikte argumenten stapsgewijs besproken om duidelijk te maken waarom dierenartsen het voeren van vers vlees afraden.
“Carnivoren moeten vooral vers vlees eten”
Katten zijn echte carnivoren (vleeseters) en honden semi-carnivoren. Katten hebben hierdoor een iets hogere eiwitbehoefte dan honden en kunnen het aminozuur Taurine niet zelf aanmaken. De overige (essentiële) aminozuren kunnen zij uit zowel plantaardige als dierlijk eiwitten halen. Voor honden geldt dit ook; zij blijken bijvoorbeeld tarwe-eiwitten zelfs beter te verteren dan diverse dierlijke vetten. Dat carnivoren vooral vers vlees moeten eten is hiermee weerlegd.
De hond en de wolf
Misschien wel het meest gehoorde argument om de hond vers vlees te voeren omdat hij van de wilde wolf afstamt. Uit onderzoek blijkt echter een genetisch verschil op het gebied van de spijsvertering van de hond en de wolf. De hond heeft bijvoorbeeld meer amylaseproductie dan de wolf, wat een rol speelt bij de vertering van zetmeel.
Vers vlees en gezondheid
Eigenaren geven vaak aan dat het voeren van vers vlees een meer ‘biologische’ manier van voeren is en de gezondheid van het dier positief beïnvloedt. Hier is echter geen wetenschappelijk bewijs voor gevonden. Dieren die vers vlees gevoerd krijgen hebben juist een verhoogd risico op parodontitis en tandfracturen, een verhoogd risico op wormbesmetting bij het eten van rauwe vis en een verhoogd risico op een bacteriële besmetting. Wanneer het verse vlees tevens botten bevat kan dit ook gezondheidsproblemen opleveren, bijvoorbeeld door darmperforaties of verstoppingen.
Bacteriën in vlees
Vleesproducten zijn gevoelig voor bacteriën. Uit een onderzoek onder versvlees diëten kwam naar voren dat 48% van de voeding besmet was met bijvoorbeeld salmonella of E. coli. En acht op de tien zelfsamengestelde diëten op basis van kip bevatte salmonella. Deze bacteriën kunnen ernstige diarree veroorzaken bij de hond maar zijn ook overdraagbaar op de mens. Voor met name kinderen en oudere mensen is dit een extra risico. De overdracht kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat het dier de vacht likt en de eigenaar het dier aait. Maar ook kruisbesmetting door bereiding van het vlees in de keuken is een risico.
Het invriezen van de versvleesproducten bij -18 graden Celcius (gemiddelde temperatuur in vriezer) doodt onder andere Salmonella bacteriën niet of onvoldoende. In sommige studies werden de bacteriën na invriezing op -20 graden weer opnieuw opgekweekt. Verhitting van de voedingsbestanddelen, zoals bij brokvoeding gebeurt, zorgt ervoor dat de ziekmakende bacteriën niet overleven.
Mycotoxinen in blik- en brokvoeding
Commerciële voeding bevat verschillende ingrediënten die afkomstig zijn van verschillende leveranciers en er is dus ook een risico op microbiële contaminatie. Hierop wordt echter streng gecontroleerd. Mycotoxinen zijn toxinen die worden geproduceerd door schimmels en deze kunnen schadelijk zijn voor de organen van het dier dat de toxinen met de voeding binnenkrijgt. Ze worden vooral gevonden op granen zoals maïs en tarweproducten, die worden gebruikt in de diervoeding. Vanwege de hoge mate van toxiciteit van mycotoxinen heeft de Europese wetgeving hiervoor richtlijnen opgesteld waarin staat welke hoeveelheid mycotoxinen per kg voer is toegestaan (maximaal 20 μg aflatoxin B1 per kg). Hierop wordt frequent gecontroleerd.
Grote voerproducenten als Royal Canin, Hills en Eukanuba houden zich aan de wettelijke eisen wat betreft de hoeveelheid mycotoxine die de voeding mag bevatten. Om de hoeveelheid mycotoxinen te beperken, maken zij veelal gebruik van conserveringsmiddelen (BHA en BHT) en schimmelbestrijdingsmiddelen (E324). Voor humaan voedsel zijn deze middelen verboden vanwege gezondheidsredenen. Voorstanders van versvlees diëten willen voeding voor hun huisdier zonder deze middelen. Om op deze vraag in te spelen komen er steeds meer voerproducenten met ‘natuurlijke’ voeding waar deze middelen en andere conserveringsmiddelen niet in wordt verwerkt.
Productieproces
De productie van brokken en blikvoeding is aan wetgeving onderhevig, in tegenstelling tot rauwe vleesvoeding. Voor de controle op bacteriële contaminatie van rauwe vleesproducten zijn slechts vrijblijvende richtlijnen opgesteld (FEDIAF 2011, NRC 2006). Er zijn een aantal fabrikanten van rauwe vleesproducten voor honden en katten die aangeven dat ze steekproefsgewijs controleren op de aanwezigheid van deze pathogenen. Daarnaast is het vermelden van de mogelijke risico’s bij dergelijke producten niet verplicht. Wat betreft de samenstelling van brokken en blikvoeding geldt ook de wetgeving die gebruik van dierlijk afval en risicomaterialen verbiedt (EC richtlijnen).